NL text on my work,
defining it in relation to the means through which
i exist by communicating with the other
(i exist there where you touch me)
written for Kastalia, a 2-monthly art magazine published in Amsterdam NL
published in Kastalia nr 3. 2000
this essay followed by my hand-cut artists’ pages for Kastalia 2000

Ik besta daar waar jij mij aanraakt

Mijn bestaan lijkt eenduidig: hier ben ik, ik schrijf, jij leest mijn woorden. Maar de
fysieke, mentale, sociale aspecten van bestaan zijn op elk moment op zeer verschillende
manieren met elkaar verweven. Hoe kan ‘het zelf’ dan omschreven worden: als lichaam, als burger,
als persoon, als gedachtengoed?

Ik onderzoek wat het domein van ‘het zelf’ zou kunnen zijn: op welke manieren besta ik,
hoe verhoudt het ‘zelf’ zich tot anderen, hoe verhouden ervaringen zich tot abstracties?
Mijn werk communiceert steeds verschillende aspecten van dit onderzoek.
Mijn kunstenaarsschap is veelvormig: ik maak beelden, schrijf, geef les, werk samen aan projecten.
Zo maak ik lichaams- en taalgerelateerde werken in autonome media (gehakte, geboetseerde,
genaaide beelden, tekeningen, tekstwerken, animaties, bewerkte foto’s, …) die worden tentoongesteld,
zodat mensen erop reageren en soms ook kopen. Maar niet altijd bestaat mijn werk uit concrete producten:
ik hecht grote waarde aan het gesprek, aan de uitwisseling met studenten en met mijn mede-leden van
Stichting B.a.d, een kunstenaarsgroep die projecten formuleert en uitvoert in relatie tot specifieke
situaties. Ik functioneer vaak als mediator: verspreid informatie en bemiddel tussen tegenstrijdige
meningen, genietend van de kruisbestuiving waarbij ideëen andere ideëen bevruchten, waarbij
een ‘onzinnige’ opmerking (nieuwe) inhoud genereert.

Soms vraag ik me af in hoeverre ik slechts denk een individu te zijn, in hoeverre ik mij dat voorhoud
om mezelf gerust te stellen. Mijn zelfbeeld is gevormd door de cultuur waarin ik ben opgegroeid,
en in reactie op die cultuur presenteer ik me; bewust van de ogen die me zien en die zo mij be�nvloeden.
Toch wil ik, gebaseerd op de concreetheid van mijn lichaam en op het geruststellende geluid van
mijn gedachten, het zelf zien als mijn domein: de plek waar ik verblijf, de capsule waarvanuit
ik de wereld in me opneem.

Maar eigenlijk is het woord ‘domein’ te statisch en overzichtelijk.
Het zelf bestaat in de uitwisseling met anderen: in het aftasten door de blik,
in het gesprek, in de aanraking en indirect via de dingen die ik maak
en die de toeschouwer ziet. Mijn bestaan wordt weerspiegeld in de ogen die
de letters die ik schrijf lezen, in de handen die stiekem de ronding van een van
mijn beelden betasten, in de kus van mijn geliefde. Ik besta in het luisteren
naar de ander, in mijn poging die te begrijpen, in mijn pogingen me verstaanbaar te maken.

In deze uitwisseling, in taal, ontstaan en bestaan mijn steeds veranderende gedachten.
Al jong was ik geobsedeerd door taal. Bewonderend luisterde ik naar mijn moeders
kleurrijke zelfverzonnen gezegden. Ik bekvechtte met haar, poogde haar verbale virtuositeit
te evenaren. En dompelde me onder in de verhalen die ik las, in de verhalen die ik schreef.
Ik genoot van de kracht van woorden, geloofde ze, ook tegen beter weten in, en absorbeerde ze.
Maar als puber zag ik ook de scherpte, het verraderlijke van woorden: in de roddels, de ‘vriendschap’,
het gepest, de discussies. Woorden lijken concreet, maar hebben verschillende connotaties,
veranderen per context subtiel van betekenis. In een gesprek definieert eenieder de woorden op eigen
wijze, manipuleert ze om het eigen standpunt kracht bij te zetten; en hoe gemakkelijk kan
de welsprekendheid van een ander mijn ideeën en meningen veranderen!
Controle over taal ontglipte me: zowel taal als denken leken met elke invloed mee te waaien,
en van stro bouw je geen eigen domein…

Op de kunstakademie richtte ik me op een ander, meer zichtbaar ‘bewijs’ voor mijn bestaan: mijn
buitenkant, het lichaam. In tegenstelling tot mijn gedachten leek diens aanwezigheid
solide en stabiel: een rots om op te bouwen. Hoe vertrouwenwekkend deze visie ook was: ze
bleek meteen een simplificatie. Ten eerste is het lichaam voortdurend in beweging en ontwikkeling:
de huid is zowel een groeiende als slinkende en bovendien een doorlaatbare grens.
Het vrouwenlichaam is een goed voorbeeld van deze veranderlijkheid: de vormen, de betekenissen
en de ervaring ervan veranderen enorm door de jaren heen ingrijpend. Als kind zijn onze lichamen
min of meer gelijkvormig. Maar in de pubertijd verbreden de smalle meisjesheupen zich, en
verdikken de tepels tot kleine borsten. Er ontstaan rondingen waar het lijf eerst recht
van leest was. Van ‘meisje’ evolueer je tot ‘maagd’ en dan ‘vrouw’, om van de veranderingen
bij zwangerschap maar te zwijgen…
Lichaamshouding en -beweging zijn bovendien ook tekens die gewensde
of minder gewensde boodschappen uitdragen. Een vrouw die met de benen wijd zit, is ondanks
alle emancipatie een teken van uitnodiging en geopendheid. Ik zit al heel mijn leven graag zo,
en was verbaasd toen ik rond mijn achtste plotseling door mijn vader streng om deze houding
werd berispt: zo zít je niet! Gaandeweg ging ik voelen dat er iets mis mee was, en leerde
me zoals veel vrouwen aan, mijn benen over elkaar te slaan. Er zijn meer houdingen die
vrouw-(en man-!)beelden oproepen: de borsten ver vooruitsteken, de schouders breed maken,
ineengedoken zitten…. Deze houdingen beïnvloeden het zelfbeeld en vormen de
visie op het lichaam.
Maar onder de houding, in de directheid van de fysieke ervaring, bevindt zich een ander domein:
het onderhuidse. Tijdens dansimprovisatielessen leerde ik mijn aandacht te richten op
interne fysieke sensaties: de spanning in spieren, de strekking van mijn arm, de tordering van de
romp. Het leek mogelijk om het karakter van spier, zenuw, bot van binnen uit te voelen. Veel van
deze houdingen en sensaties zijn beginpunt voor de lichaamsgerelateerde beelden uit de
periode 1991-1995, met titels als ‘verstrengelden’ / ‘my neck my back curve silently’ /
‘recht/tense’ / ‘pose’ / ‘pude’:
gebaseerd op principes als twee eenheid, inkrimping, uit-strekking, pose, …
Bewust hebben deze titels geen hoofdletters: het zijn geen namen, maar aanduidingen
van bestaanswijzen. Maar door de nadere bestudering werd het lichaam niet eenduidiger. De
ervaring van lichaamsdelen werd steeds gedetailleerder: een pees werd meer aanwezig dan het
geheel van de arm. Het lichaam verbrokkelde tot details, en omdat ik meer het gegeven van een
toestand dan het lichaam als geheel verbeeldde werden mijn beelden steeds abstracter.

Ik besefte dat mijn visie van het onderhuidse een illusie is: nooit kan ik echt weten
wat er gaande is onder mijn huid. Mijn lichaam is ondoordringbaar en, bij nader inzien, ook
niet erg betrouwbaar: zonder mijn weten worden miljoenen cellen aangemaakt en afgebroken; en als
ik probeer me mijn lichaam voor te stellen zoals het werkelijk van binnen is dan zie ik een
oneindig grote donkere ruimte voor me met triljoenen cellen, geklonterd tot weefsels en organen,
zonder enig besef van mij.
Wat ik voelde was een projectie: de combinatie van een vage sensatie met half-vergeten kennis
van anatomie. Informatie, en dan met name de structuren daarin die onderhuids onze taal vormen,
bepalen wat ervaarbaar is en wat als een vlaag terzijde wordt geschoven. Hoewel informatie
pregnant wordt door mijn ervaringen, ervaar ik dus niet alleen dankzij de zintuigen: mijn fysieke
ervaringen worden mede bepaald door taal.

Tijdens mijn verblijf van een jaar in Japan besefte ik hoezeer taal bepaalt wat ervaarbaar is,
wat ‘bestaat’ en wat niet. Elke taal heeft haar eigen blinde vlekken en nuances: begrippen waar
in de ene taal aparte woorden voor bestaan, worden in een andere met één woord aangeduid. Mijn
Japans is zeer rudimentair, maar het frappeerde me toen ik leerde dat er voor schrijven en tekenen
in het Japans (eigenlijk logischerwijs) één werkwoord bestaat. Beide zijn activiteiten die ik
intensief beoefen, maar die ik, omdat woorden in de statische context van een tekening of beeld
snel tot statement worden, lang gescheiden hield. Maar het feit dat in het Japans kennelijk
schrijven en tekenen als één handeling gezien wordt opende mij de ogen voor de beweeglijkheid
van het schrijven, voor de vormen van letters, hun karakter.
Ik maakte animaties waarin letters van
vorm en plaats veranderen, en in deze verschuivingen in betekenis werd het karakter en ritme
van mijn teksten ervaarbaar.
Een ander effect van mijn verblijf in Japan was, dat ik in toenemende mate begon te twijfelen
aan mijn normen hoe je je als ‘individu’ kan en moet manifesteren. Want ondanks alle theoriën
van globalisme zijn er veel verschillen: de Japanners hebben andere codes qua gedrag, kleding,
sociale interactie, en hebben dus andere vormen die het ‘zelf’ afbakenen. Het is al te makkelijk
om deze vormen als onnatuurlijk te kenmerken, en zeker in de loop van het jaar werd dit onhoudbaar.
Hoe waar zijn de westerse normen en waarden die het ‘zelf’ omschrijven als individuele autonome zone?
Kortom, mijn idee van het ‘zelf’ werd steeds diffuser. In plaats van een omlijnd domein dat ik
het mijne kan noemen, besta ik als een kluwen van invloeden en ervaringen, die nauwelijks
controleerbaar of kenbaar is… Het lichaam functioneert als interface: als poreuze capsule, met vele
in- en uitgangen voor materie en informatie. Er zijn geen scheidingslijnen tussen gedachten,
informatie, muziek, de dingen en dagelijkse rituelen om ons heen, fysieke ervaringen, de
invloeden van anderen. Maar ook kun je zeggen, dat al mijn onderzoeken in deze kluwen, waar
de dingen die ik maak een resultaat van zijn, samen mijn ‘zelf’ vormen. Ik besta als ervarend
element, dat voortdurend informatie uit de omgeving in zich opneemt, en daar op reageert.
Ik besta als menging van invloeden, daar waar taal en het fysieke elkaar kruisen, met als
centrale functie: er zijn voor jou, me blootgeven aan jou.
Ik besta daar waar jij mij aanraakt.

Karin Arink 2000
published in Kastalia nr. 3 2000